Ach! Wat kan
ik toch genieten van zo’n heerlijk sappige lentedagen als deze. Echt eerlijk!
Toen het nog zo koud was (en de koude ook vooral bleef aanhouden), snakte ik
hopeloos naar wat warmte en een streepje zon. En toen de zon eindelijk scheen,
besefte ik pas hoe dorstig ik was. Ik weet het, ik hoor Charlotte het al
zeggen: ‘Het is ook nooit goed, hé. De mens is niet snel content.’ Hewel, een
boom dus ook niet. Gelukkig zijn bomen wel sneller content dan mensen –
treurwilgen even buiten beschouwing gelaten, uiteraard – maar ik vermoed dat het
komt omdat bomen veel minder rompslomp hebben dan mensen. Ik sta recht op, zuig
water uit de grond, groei en zet CO2 om in O2 (als m’n
blaadjes voldoende groot zijn). Simpel.
Mensen
daarentegen… Ik zie ze zich zo vaak uitsloven voor een ander, zodat die ander
hen zou opmerken. Het mooiste voorbeeld daarvan is Gust. Ik zal nooit vergeten
hoeveel moeite hij ooit deed om Elvier te strikken.
Zo’n zestig jaar
geleden was Elvier het mooiste meisje van het dorp. Met haar lange, blonde
vlechten en rode wangen voldeed ze perfect aan het Kempische schoonheidsideaal
van toen. Maar ook Gust was geen onknappe jonge man, met z’n golvende bruine
haar en kolenschuppen handen. Het hele dorp wist dat Gust met Elvier wilde
trouwen. Hij had haar dit al meermaals gevraagd. Eén keer zelfs op m’n bankje en
ik vond het toen zo jammer voor hem dat ze zei: ‘Maar Gust, ik ben nog zo jong.
Trouwen doe ik later wel.’ Want zo was Elvier: dartel, onbezorgd en jeugdig.
Na deze
afwijzing, zag ik Gust geregeld passeren met een bos bloemen, of hoorde ik hoe
hij een mooi gedicht van buiten probeerde te leren. Opgeven stond niet in zijn
woordenboek!
Op een mooie
lentedag zag ik Elvier voorbij fietsen. Ze was druk aan het praten met haar
twee vriendinnen, tot plots, ietsje verderop, Gust haar inhaalde op zijn fiets
en naar het bagagerek van haar fiets greep. Ze gilde het uit van het lachen en
voor ze het beide goed en wel beseften, lagen ze samen op de grond.
‘Oh nee, m’n
lieve Elvier, heb ik je pijn gedaan?’ vroeg Gust bezorgd.
Ze gierde
het uit van het lachen. ‘Maar nee, slimmeke, ik ben niet van porselein gemaakt,
hoor.’ Ze ging rechtop zitten, keek hem even aan en kuste hem resoluut. Gust
was hierdoor duidelijk blij verrast. Toen ze uiteindelijk stopten, keek hij
haar vragend aan.
‘Ik hou van
aanpakkers, en jij, Gust Verbelen, bent er duidelijk een. Wanneer trouwen we?’
Amper twee maanden later hoorde ik de kerkklokken luiden en zag ik hoe ze stralend
de kerk uit wandelden. Geen jaar later was hun eerste spruit er reeds, de
eerste in een reeks van zes.
Zestig jaar
lang hebben ze elkaar heel gelukkig gemaakt, tot vorige week, want zelfs het
hart van een aanpakker blijft niet voor eeuwig kloppen.
Vandaag zag
ik Elvier voor de eerste keer alleen in het park wandelen. Haar blik was droef,
omdat ze haar geliefde man mist, maar ik zag ook dankbaarheid in haar ogen.
Dankbaar voor de vele mooie jaren die ze met haar aanpakker heeft mogen delen.