Over mezelf

Hallo daar! Voor zij die hier voor de eerste keer komen, even kort schetsen wie ik ben. Ik ben Leopold, de eerste en enige bloggende beukenboom. Soms ben ik een echte oude bromboom en soms zo enthousiast als een pasgeboren stekje. Doel van deze blog: mensen eens door een andere bril naar de wereld en de natuur laten kijken. Geniet er van!
Natuurlijke groeten,
Leopold

vrijdag 27 januari 2012

Die van Peeters

Bij vele bomen is het steeds maar de ambitie van hogerop te geraken. Hoe hoger je immers bent in een bos, des te meer licht vang je op en des te beter je je in je vel voelt. Het hogerop geraken an sich is nooit een doel geweest voor mij. Ik denk dat ik het slimmer gespeeld heb. Niet alleen in de hoogte, maar ook in de breedte kan je groeien om zo meer licht op te vangen. Zo ben ik opgegroeid, onder het motto: ‘Kijk verder dan je takken lang zijn’. Niet de zogenaamde ‘of-of’, maar de verbredende ‘en-en’. Dat maakt me ook zo volledig als boom, denk ik. Dat is wat me onderscheidt van alle andere bomen (dat plus het feit dat ik een blog heb, uiteraard).
Ik heb, by the way, opgevangen dat jullie vooral de pittige details willen horen. Uiteraard wil ik m’n lezers geven wat ze vragen, doch wil ik mezelf ervoor behoeden van niet de plaatselijke ‘Dag Allemaal’ te worden. Tot zulk een niveau afdalen zou m’n eigenwaarde danig doen dalen. Maar goed, ik ben ook maar ’n boom en zo nu en dan is het toch eens fijn om rond te spuien wat ik weet over de mensen van het dorp. Hoewel het niet altijd makkelijk is om de conversaties te volgen.
Zo ving ik gisteren nog een conversatie op tussen twee bejaarde vrouwtjes en die ging als volgt:
‘Ja, want dat is toch die van Peeters, he?’
‘Van Peeters hier achter den hoek? Of van die van Peeters daar waar vroeger den bakker was?’
‘Nee, ni van den bakker daar. Volgens mij Peeters daar aan de Sparrendreef.’
‘Da zou me verbazen, want die heeft geen kinderen. Ge bedoelt toch die Peeters die met die van Van Hasselt getrouwd is he?’
Om maar aan te geven dat het niet altijd makkelijk is voor een boom om te verstaan over wie het nu juist gaat. Ben er ook niet achter gekomen om welke Peeters het nu juist ging, al zou het me niet verbazen, mocht het een zekere J. Peeters geweest zijn, aangezien dat nogal ‘ne kerel’ is waar je goed mee kan lachen.
Een pientere kerel ook, die J. Iemand die ook verder kijkt dan zijn neus lang is, een beetje zoals ik dus. Ik heb hem zien groeien. Als kind al, kwam hij hier in het bos spelen, samen met zijn neef. Ze koersten dan op hun veel te kleine fietsjes door het bos, maakten er een spel van om ter hardste te slippen met hun achterwiel en daagden elkander uit om kikkers uit de vijver te vissen en deze op te blazen met een rietje. Ze zijn er echter nooit in geslaagd om er eentje te laten ontploffen, tot hun grote spijt! Wat ik ook zo leuk vond aan J., was dat ik hem eigenlijk nooit uit het oog verloren ben. Hij is altijd naar het bos blijven komen. Op z’n veertiende voelde hij zich nog steeds niet te oud om te spelen en toen hij zijn eerste liefje had, bracht hij haar meteen mee naar het bos voor een wandeling. Uiteraard liet hij toen de kikkers voor wat ze waren, hoewel ik aan hem kon zien dat hij het er moeilijk mee had. Dat vond ik zeer vertederend. Ik zag hem opgroeien, maar kon ook zien dat het kind in hem nooit zou weggaan en dat soort van opgroeien vind ik net zo verrijkend als mijn drie dimensionale groei. Kinderen zijn tenslotte vaak zoveel slimmer dan de grote mensen. Hun spontaneïteit vind ik altijd hartverwarmend en hun logica sluitend. Combineer dat met het verantwoordelijkheidsgevoel en het geweten van een volwassene, et voila, de ideale mens! Ja, echt, ik zal niet snel in mijn bladeren laten kijken, maar naar mijn gevoel is J. Peeters een voorbeeldmens.

donderdag 19 januari 2012

Was het vroeger beter?

Gelukkig is het alweer een hele poos geleden dat ik nog eens overdonderd werd door knallen en flitsen. En dan heb ik het niet over het natuurlijke, typische zomer onweer, maar over het soort geproduceerd door mensen. Nu ik er zo even bij stil sta, denk ik niet dat ik ooit al zo’n lange periode van stilte gekend heb. Oorlog, juist, zo noemen mensen het.
Nee, het is echt al lang geleden en daar ben ik blij om. Ik mag van geluk spreken dat ik nooit zelf ben omgekomen bij zo’n bombardementen. Zo herinner ik me nog een ijskoude winterochtend, een jaar of zeventig geleden. Een dikke laag sneeuw bedekte m’n takken, mensen bleven zoveel ze konden binnen, behalve zij, die in een soort bosachtig gekleurde kledij rondliepen. Zij verscholen zich rondom mij. Ik voelde een spanning, maar wist niet wat het was. Misschien was het omdat ik hen niet verstond. Dat geeft me vaak een onzeker gevoel, omdat je dan niet weet wat ze juist van plan zijn. Dat ze echter een plan hadden, daar was ik zeker van. Het dorp had de weken daarvoor immers al heel de tijd op de toppen van hun tenen gelopen, duidelijk op hun hoede. Die ochtend kon je het bijna letterlijk voelen dat er iets stond te gebeuren. Ik probeerde me er niet te veel van aan te trekken.
Het begon lichtjes te sneeuwen en ik genoot intens van de rust die hiervan uitging. Ik probeerde de vlokken te tellen, zoals ik zo vaak doe gewoon omdat het zo’n zalig gevoel geeft. Plots werd ik opgeschrikt door een hels lawaai. Een sirene loeide zo luid als ik nog nooit gehoord had. De mannen in hun camouflage kostuumpjes begonnen onrustig te worden en ik hoorde nog meer lawaai. Voor ik het wist, stond het ganse bos in lichterlaaie. Ik zag gaten in de grond, bomen die levenloos in elkaar stortten en overal bloed. ’n Vernieling die verricht werd in slechts enkele seconden tijd. Toen was het stil. Zo oorverdovend het lawaai was geweest, zo oorverdovend was de plotse stilte. Zoveel vernieling, hoe was het mogelijk?
Van de mannen zag ik nog slechts twee van de acht rondlopen. Ze liepen naar hun maten die op de grond lagen, bebloed, bewegingloos. Machteloos probeerden ze hen weer tot leven te wekken, maar niets hielp. Vreselijk was het. Ik had hen zo graag willen helpen, maar wist niet zo goed hoe. Hun levens zouden nooit nog hetzelfde zijn, wat evengoed voor mij gold. Het vreselijkst van al is dat de volgende vier jaar hetzelfde tafereel zich regelmatig herhaalde. Schromelijk moet ik toegeven dat ik er zelfs aan gewend geraakte.
Vergeef het me, want zulke gruwelijke taferelen, daar mag je niet gewend aan geraken. Gelukkig is er nu rust en vrede. Misschien, ondanks al mijn geklaag, zijn dit dan toch niet zo’n slechte tijden. En werd er wel degelijk vooruitgang geboekt door de mens. Wie weet?

dinsdag 10 januari 2012

Een heftige week

Als jullie het eventjes toestaan, ga ik het vandaag voornamelijk over mezelf hebben. Zie je, ik heb een nogal zware week achter de rug. De wind die stormachtig hard op ons heeft ingebeukt, heeft een spoor van vernieling nagelaten: het hele park ligt bezaaid met afgescheurde takken en twijgjes. Het is een vreemde sensatie, zo’n tak die zomaar van je afgerukt wordt. Het is niet zoals bladeren in de herfst, want weet je, dat voel je aankomen. Je weet wat er gaat komen, je voelt dat je minder water opneemt en je weet ook dat je eerstdaags dan je bladeren zal moeten afgeven. Er gaat een soort van psychologische voorbereiding aan vooraf. Nee, leuk is het nooit, maar het is deel van het leven.
Zo’n tak die van je wordt afgerukt, daarentegen, doet veel meer pijn. In een onverwachte windhoos, voel je dan plots een stekende pijn en dan weet je: ja, die ben ik kwijt, voor goed. Bladeren komen ook iedere lente weer terug, takken daarentegen vergt meer tijd en ze veranderen ook je complete uitzicht.
Ja, zo stormachtige dagen, het doet iets met een boom…
Uiteraard ben ik zeer dankbaar van het wederom overleefd te hebben. Uit goede bron heb ik immers vernomen dat m’n Brusselse vriend Dikke Eugene het niet gehaald heeft, jammer genoeg. Dat is een echte zonde. Zo stevig dat hij was…
Het stemt een boom in ieder geval tot nadenken. Want wat is er eigenlijk zeker in’t leven? Niets, absoluut niets, aangezien het leven zelf de grootste onzekerheid is in het leven. Vandaag sta je nog mooi en statig te genieten van de zon, maar wie weet word je morgen bruutweg omver geblazen en is het gedaan. Al wat overblijft is een spoor van vernieling en een trieste aanblik.
En zoals het dan gaat in het leven, geldt ook hier dan weer het principe van dood en brood, want straks komen de mannen van de gemeente in hun oranje fluopakken en hun broeken op half zeven. Op hun gemakje ruimen ze dan alles op, terwijl ze elkander de loef proberen af te steken met het strafste verhaal te vertellen.
Pas dan zal ik beseffen: ‘Juist, ja, het leven gaat gewoon verder.’ Want hoe sterk de wind dan ook al aan ons mag schudden, wat ons niet kapot maakt, maakt ons sterker!

dinsdag 3 januari 2012

De vier zonen van Mon Melk

Ik ben er niet zeker van of het nu maar gewoon een gevoel is van me, of een vaststaand feit, maar het lijkt wel of er vroeger veel meer dorpsfiguren rondliepen dan nu. Vroeger was bijna iedereen een dorpsfiguur en iedereen had ook wel een bijnaam. Kale Charles, Rappe Jakke, Maria Schoen, Zotte Jef en ga zo maar door. Zelfs kinderen hadden bijnamen. Zo was er Mager Markske, de oudste van de vier zonen van Mon Melk.
Nu, Markske kon dan wel mager zijn, hij was altijd de jongen met een visie en omdat hij de oudste was, kreeg hij z’n broers altijd mee in het realiseren van zijn wilde plannen. Hun tuin grensde aan het bos waar ik sta, dus zag ik ze er vaak spelen. Ravotten in het bos was wat de twee jongsten (Bang Brechtje en Kleine Yves) het liefst deden.
Mager Markske ontgroeide die fase echter snel en vond dat het tijd werd om iets te verwezenlijken. Duiven melken, ja, dat leek hem wel iets. Op een dag legde hij het plan voor aan z’n broers, die er op het eerste zicht weinig zin in leken te hebben. Toen echter bleek dat ze voor de duiven een hok mochten bouwen, werd het al een pak interessanter. Stevige takken werden verzameld, ze vonden zelfs een houten plaat die als deur kon dienen. De echte uitdaging was echter het dak.
‘Golfplaten,’ zo stelde Markske, ‘dat is was we nodig hebben.’
‘Maar hoe geraken we daar aan?’ vroeg Lange Jan.
‘We gaan ze halen bij Stalen Jef. Kleine Yves, gij pakt 1000 frank uit ons moeder haar portefeuille en ge brengt die naar mij, ok?’
Kleine Yves knikte met blinkende oogjes, hij hield wel van een portie kattenkwaad.
‘Is dat niet een beetje stelen?’ vroeg Bang Brechtje.
‘Tuurlijk niet, zonder golfplaten vliegen de duiven toch weg, slimmeke, en ons doel is om de duiven te melken. Als we die melk dan kunnen verkopen, geven we zo stilaan moeder haar geld terug.’
Het leek mij een zeer sterk plan van Mager Markske, ontstonden zo immers niet alle grote bedrijven in de mensenwereld?
Maar blijkbaar klopte er iets niet in zijn redenering. Toen Mon Melk en z’n vrouw er achter kwamen dat hun belhamels zomaar 1000 frank hadden genomen om golfplaten mee te kopen, zwaaide er heel wat rond hun oren. De golfplaten werden van het ‘hok’ gehaald en weer verkocht, maar tot op de dag van vandaag, heb ik nog steeds zicht op een hoopje takken die de misplaatste logica van Mager Markske representeren.